In artikel 7:653 van het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat een concurrentiebeding schriftelijk moet worden aangegaan. De vraag is veelal wat te doen bij een wijziging van de arbeidsovereenkomst en meer in het bijzonder bij een ingrijpende wijziging. Moet in zo'n geval schriftelijk een nieuwe concurrentiebeding worden aangegaan of niet.

Al in 1979 heeft de Hoge Raad uitgemaakt dat bij een ingrijpende wijziging het concurrentiebeding zijn geldigheid verliest, tenzij dit opnieuw schriftelijk wordt aangegaan. In de loop der tijd is daar toch weer de nodige discussie over ontstaan. Op 5 januari van dit jaar heeft de Hoge Raad middels twee arresten een nadere nuancering gegeven. Daaruit kan worden afgeleid dat een concurrentiebeding alleen dan opnieuw schriftelijk moet worden overeengekomen indien ook daadwerkelijk vaststaat dat door de wijziging dit beding aanmerkelijk zwaarder is gaan drukken.

In beginsel ligt daarbij op de werknemer de bewijslast dat er daadwerkelijk sprake is van een ingrijpende functiewijziging. Mede bepalend daarbij is of een eventuele wijziging van de arbeidsverhouding voor de werknemer was te voorzien. Niet onbelangrijk is ook nog dat zelfs wanneer ten onrechte niet aan het schriftelijkheidsvereiste is voldaan, het concurrentiebeding zijn geldigheid niet verliest ten aanzien van het eventueel niet gewijzigde deel van de arbeidsverhouding.

Omdat met name de specifieke feiten een zeer belangrijke rol spelen bij de beoordeling van het al dan niet noodzakelijk zijn van een nieuw schriftelijk aangegaan concurrentiebeding is een zorgvuldige afweging en waar nodig advisering van groot belang.